Temperatuur en luchtvochtigheid zijn belangrijke kritische procesparameters voor een operatiekamer. Om uitdroging van wonden te voorkomen, moet de luchtvochtigheid in de gehele operatiekamer tussen de 50% en 65 %RV (relatieve vochtigheid) blijven. Deze meting dient continu gemeten te worden in de toevoerlucht. Een meting in het retourkanaal kanaal geeft een goed beeld voor de gemiddelde luchtvochtigheid van de complete operatieruimte en/of opdekruimte.
Via het plenum boven de operatiekamer wordt de toevoerlucht laminair ingeblazen. Dit gebeurt met 2 verschillende inblaastemperaturen. Een zone T1 voor het verblijfsgebied van de patiënt en het werkgebied van de chirurg. En aan de rand (zone T2) ter bescherming van de medische instrumenten. Zone T1 is vaak één graad kouder dan zone 2. Zo wordt de beste luchtstroming boven de operatietafel gecreëerd, met zo min mogelijk vuildeeltjes in de lucht.
Temperatuurverschillen
Bij een te groot temperatuurverschil tussen een schone en vuile ruimte kan een niet detecteerbare luchtverplaatsing optreden. Koude lucht zakt immers en warme lucht stijgt. In operatiekamers kan hierdoor schone lucht contamineren met vuilere lucht. Dat moet uiteraard voorkomen worden. Een OK wordt altijd op een lichte overdruk gehouden om contaminatie door luchtverplaatsing tegen te gaan. Het temperatuurverschil tussen de gang, sluis, opdekruimte en operatiekamer dient daarom ook zo klein mogelijk te zijn en het aantal deurbewegingen zo laag mogelijk gehouden te worden. Dit moet uiteraard continu gemeten worden. Afhankelijk van het luchtbehandelingssysteem kan het al voldoende zijn om naast de inblaastemperatuur ook de retourluchttemperatuur te meten.